Al in 2013 uitte het kabinet de ambitie om te zorgen dat uiterlijk in 2023 90% van het bedrijfsleven internationale richtlijnen voor duurzaam en verantwoord ondernemen onderschrijft. Daarbij is vrijwillige inzet uitgangspunt van beleid en worden de convenanten voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (iMVO) in het leven geroepen. Een kleine groep bedrijven en maatschappelijke organisaties gaat met steun van de Sociaal Economische Raad (SER) aan de slag met de convenanten. In 2019 blijkt dat slechts een derde van de bedrijven de internationale richtlijnen onderschrijft en maar een bedroevende 1,6% de uitvoering op orde heeft.
De evaluatie van de convenanten in 2020 is helder: het bereik en de impact zijn veel te klein.
Het kabinet schrijft daarover aan de Kamer: ‘Convenanten zijn beperkt effectief gebleken zonder verplichtende instrumenten. Het is dan ook raadzaam ze aan te vullen met dwingende instrumenten.’ Begin dit jaar zegt het kabinet dat in de zomer zal worden beoordeeld of er voldoende voortgang is met wetgeving in Europa. En zo niet, dan is Nederlandse wetgeving alvast in voorbereiding.
Maar de zomer gaat voorbij zonder noemenswaardige ontwikkelingen en in oktober zegt het kabinet dat het afscheid neemt van de huidige iMVO convenanten, want als wetgever verandert de rol van de overheid. Maar het kabinet lijkt helemaal niet van plan om als wetgever op te treden. Ze kijkt naar Brussel voor wetgeving en neemt een advies van de SER over dat stuurt op Europese regelgeving en met geen woord rept over de initiatiefwet die de Tweede Kamer inmiddels in behandeling heeft genomen.
Voor zover hun standpunt nog niet duidelijk was melden de werkgeversorganisaties op hun website naar aanleiding van het SER advies dat het alleen kan met een Europese aanpak. Maar terwijl ze Nederlandse wetgeving afwijzen met een beroep op Europa, trappen diezelfde werkgevers in Brussel op de rem. Zo worden de koplopers afgeremd; een groeiende groep grote en kleine bedrijven die al internationaal verantwoord ondernemen.
De onwil van het kabinet wordt nog duidelijker als we kijken naar de Wet Zorgplicht Kinderarbeid. Die is al in 2019 aangenomen door de Eerste Kamer, maar het kabinet heeft die wet nog steeds niet ingevoerd. Het wil wachten op nieuwe bredere wetgeving die in ontwikkeling is en die ook de zorgplicht kinderarbeid regelt. Als het kabinet daarmee doelt op de trage molens in Brussel kan het wel tot 2027 duren voor er een zorgplicht kinderarbeid van kracht wordt.
Zelfs een wet die al helemaal klaar is, wordt door dit kabinet niet ingevoerd.
Het kabinet breekt haar eigen belofte als het gaat om het tegengaan van mensenrechtenschendingen, ontbossing en milieuvervuiling in onze dagelijkse boodschappen. Miljoenen boeren, arbeiders en mijnwerkers die Nederland en Europa bevoorraden worden niet gehoord door dit kabinet en haar adviseurs. Daarom is de Kamer nu aan zet. Die kan volgend jaar de Wet Zorgplicht Kinderarbeid invoeren. En die zo snel mogelijk vervangen door de bredere Nederlandse Initiatiefwet Duurzaam en Verantwoord Ondernemen. Die op haar beurt weer kan worden aangepast zodra de Europese richtlijnen zijn vastgesteld. Op deze manier kan de Kamer het (nieuwe) kabinet alsnog aan haar belofte houden en de ambitie voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen waarmaken.
Heske Verburg is directeur van Solidaridad